Oosterbeek doet niet zo sterk mee aan de grootindustriële ontwikkeling van de gemeente. Oosterbeek is altijd pluriformer gebleven en werk is er voornamelijk te vinden in de dienstensector.
Na een korte periode waarin eigenlijk geen sprake was van grootschalige bedrijfsmatige activiteiten, groeit in Oosterbeek aan het begin van de twintigste eeuw een aantal relatief kleine bedrijven. De tijd van de molens, waar koren gemalen of papier geproduceerd werd, is dan grotendeels voorbij, al zijn er nog wel een paar korenmolens op de kaart van 1906 te vinden.
De door een idealistische ondernemer, Gerrit Pelt, opgerichte meubelfabriek Labor Omnia Vincit (Werk overwint alles) aan de (nu) Raanhuisstraat en omgeving is een prominent voorbeeld van nieuwe werkgelegenheid.
Diverse landgoederen worden in deze periode verkaveld en bebouwd, onder meer het landgoed tussen de Pietersbergseweg en de Paasberg en het landgoed Hogerheide, beide ten zuiden van de Utrechtseweg. Dit leidt wel tot de huidige versnippering van het oude dorp. Oorspronkelijk zijn er drie buurtschappen: Dreyen, de Klingelbeek en het benedendorp bij de Benedendorpsweg. Rond 1855 worden langs de Utrechtseweg grote buitens en villa’s gebouwd, vaak door koloniale ondernemers of rijke mensen uit hetwesten van het land. Deze villa’s worden veelal alleen ´s zomers bewoond. Vanaf 1872 worden aan de Lebretweg arbeiderswoningen gebouwd. Na 1890 komen er meer woningen aan de Utrechtseweg door de ruim bemeten erven op te splitsen in aparte kavels. Tegelijkertijd worden ten noorden van de Utrechtseweg aan de Paul Krugerstraat, de Mariaweg en de Steijnweg arbeiders- en middenstandswoningen gebouwd. De Hemelse Berg wordt rond 1890 gesplitst tussen de Pieterbergseweg en de Paasberg en met grote villa’s bebouwd.
Op de Klingelbeek bij het station Oosterbeek Laag was vroeger een suikerfabriek (1811-1852) en in de Rosandepolder zijn aan beide zijden van het spoor steenfabrieken te vinden. Van niet geringe betekenis voor de bedrijfsmatige ontwikkeling c.q. de hygiëne is de komst van een gasfabriek aan de Benedendorpsweg (1904) en een waterleidingbedrijf (1909), met de bijbehorende karakteristieke watertoren tussen de Beukenlaan en de Molenweg.
In de VVV-gids uit het begin van de twintigste eeuw wordt over Oosterbeek geschreven dat het terecht is, dat het alom in den lande door zijn natuurschoon gunstig bekend is. Sinds 1842 stoppen er (op verzoek) treinen op station Wolfheze. Het trekt daarom veel vreemdelingen die hier in de talrijke hotels en pensions gedurende de zomermaanden verblijf houden. Alles wordt in het werk gesteld om het verblijf in Oosterbeek zo aangenaam mogelijk te maken.
De uitspanning Westerbouwing, door oorlogsgeweld verloren gegaan, wordt in 1950 vervangen door een restaurant met uitzichttoren. Het groeit uit tot een landelijk attractie. Begin jaren negentig wordt het pretpark gesloten en de kabelbaan ontmanteld. Het restaurant gaat door en het terras blijft zelfs in de COVID-19 periode (2020-2022) open en tegenwoordig is er weer veel nieuwe dynamiek.
De oorlogsschade die vooral in het benedendorp is aangericht, wordthersteld aan de hand van een wederopbouwplan van ir. A. Kraayenhagen en dr. ir. J.T.P. Bijhouwer. De structuur van het benedendorp blijft in dit plan intact, alleen verschuift de winkelfunctie van de Weverstraat naar de Utrechtseweg.
Geef een reactie